De vereisten voor een pensioenregeling in artikel 8.5 van de cao
De cao legt in artikel 8.5 een algemene verplichting op aan de werkgever om voor de werknemers een pensioenregeling te treffen.
Artikel 8.5 van de cao regelt m.i.v. 1 januari 2020 drie situaties.
I. Algemene eisen te stellen aan een pensioenregeling volgens de cao
In artikel 8.5.1 t/m 8.5.3 worden de eisen genoemd waaraan de pensioenregeling die de werkgever moet treffen minimaal dient te voldoen. Het staat de werkgever vrij te bepalen waar hij de pensioenregeling onderbrengt.
Daarnaast zijn er ook afwijkende afspraken mogelijk, zoals hierna is weergegeven. In die situaties is mogelijk dispensatie vereist door de Commissie Toezicht en Naleving / Raad van Uitvoering (CTN/RvU).
II. Maatwerkregeling
In artikel 8.5.5. en 8.5.6 wordt de mogelijkheid geschapen om binnen de kaders van artikel 8.5.1 en 8.5.2 van de cao een eigen maatwerkregeling te treffen. De maatwerkregeling dient dus eveneens een DB of CDC-regeling te zijn, maar kan op punten afwijken van het gestelde in artikel 8.5.2. Voorwaarde is dat de pensioenregeling in totaliteit minimaal gelijkwaardig is aan de pensioenregeling als onder 8.5.1 t/m 8.5.3.
De maatwerk pensioenregeling dient te worden voorgelegd aan de Commissie Toezicht en Naleving, die een actuaris kan inschakelen, voor rekening van de onderneming.
De CTN/RvU beoordeelt (1) of de totstandkoming van de pensioenregeling binnen de onderneming op juiste wijze is verlopen, en (2) of de afwijkende regeling draagvlak heeft binnen de onderneming. Vervolgens (3) beoordeelt de CTN/RvU of de maatwerkpensioenregeling - in het voorkomende geval: mede gelet op bevindingen van de actuaris - in totaliteit minimaal gelijkwaardig is aan de pensioenregeling als bedoeld in de artikel 8.5.1 t/m 8.5.3.
Indien de CTN/RvU tot het oordeel komt dat aan alle eisen is voldaan, wordt dispensatie verleend. Aan de dispensatie kunnen voorwaarden worden verbonden.
III. Van de cao afwijkende pensioenregeling
In artikel 8.5.7 en 8.5.8 wordt de mogelijk gegeven om een eigen pensioenregeling af te spreken, die afwijkt van de cao-kaders van 8.5.1 t/m 8.5.3. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een pensioenregeling die geen DB- of CDC-regeling is. Voor een pensioenregeling die afwijkt van de cao-kaders van 8.5.1 t/m 8.5.3 is altijd dispensatie vereist van de CTN/RvU.
In de artikelen 8.5.7 en 8.5.8 worden strenge eisen gesteld aan de procedure van totstandkoming van de pensioenregeling binnen de onderneming (waarbij uitdrukkelijk ook de vakorganisaties dienen te worden geïnformeerd over de instemmingsaanvraag aan de medezeggenschap), aan het draagvlak voor de pensioenregeling binnen de onderneming en aan de inhoud van de pensioenregeling die binnen de onderneming is afgesproken.
In de procedure voor de CTN/RvU kan in opdracht van de Commissie, maar op kosten van de betreffende onderneming, een externe actuaris worden ingeschakeld die een rapport opstelt over de pensioenregeling van de onderneming en de mate waarin de pensioenregeling afwijkt van de cao-kaders.
De CTN/RvU beoordeelt (1) of de procedure van artikel 8.5.7 is doorlopen, (2) of de tot standkoming van de pensioenregeling binnen de onderneming op juiste wijze is verlopen, en (3) of de afwijkende regeling draagvlak heeft binnen de onderneming. Vervolgens (4) beoordeelt de CTN/RvU of de pensioenregeling, mede gegeven de toetsing door de actuaris afgezet tegen de kaders van de cao, niet zodanig daarvan afwijkt dat de regeling niet in redelijkheid had mogen worden afgesproken.
Indien de CTN/RvU tot het oordeel komt dat aan alle eisen is voldaan, wordt dispensatie verleend. Aan de dispensatie kunnen voorwaarden worden verbonden.