Wettelijk verlof en bovenwettelijk verlof
De vakantie/verlofrechten worden toegekend in artikel 5.4 van de cao.
Artikel 5.4 lid 1 kent m.b.t. verlof de volgende rechten toe: 20 dagen wettelijk verlof plus de waarde van vier dagen bovenwettelijk verlof in het PKB.
Wat betekent 'wettelijk verlof' en wat betekent 'bovenwettelijk verlof'?
1. WETTELIJK VERLOF
Wettelijk verlof kan worden onderscheiden in vakantieaanspraken en bijzonder verlof
a. Vakantie-aanspraken
Het wettelijk verlof is het verlofrecht (vakantieaanspraken) dat op grond van de wet wordt toegekend: minimaal vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week (artikel 7:634 BW). In de cao is bepaald in artikel 5.4 lid 1 dat het wettelijk verlof 20 dagen per jaar bedraagt.
Let op: het begrip 'dag' in de cao heeft een wisselende waarde in uren, afhankelijk van de individuele arbeidsduur van de werknemer. Zie hierover verder bij Rekenen in dagen en uren.
Belangrijk om te weten is dat wettelijke verlofrechten op grond van de wet vervallen zes maanden na het vakantiejaar waarin ze zijn opgebouwd. Dus per 1 juli van enig jaar vervallen de wettelijke vakantiedagen die zijn opgebouwd in het voorgaande kalenderjaar.
b. Bijzonder verlof
Andere vormen van wettelijk verlof zijn aanspraken op bijzonder verlof. Bijzonder verlof is elders op deze site toegelicht. Klik hier voor nadere informatie.
2. BOVENWETTELIJK VERLOF
Onder bovenwettelijk verlof wordt verstaan aanspraak op verlof die op grond van de arbeidsovereenkomst en/of de cao wordt toegekend bovenop het zgn. wettelijk verlof. Sedert de Invoering van het PKB in 2016 kent de cao nog maar weinig bovenwettelijke verlofaanspraken in tijd.
2.1 De waarde van bovenwettelijk verlof als aanspraak in geld
Met de komst van het PKB in 2016 zijn veel tot dan toe geldende bovenwettelijke verlofaanspraken in tijd vertaald naar aanspraken in geld, toegekend in het PKB. Dat is het geval bij de volgende aanspraken.
a. De waarde van vier vakantiedagen
Op basis van artikel 7:640 lid 2 BW hebben cao-partijen afgesproken om de waarde van vier dagen bovenwettelijk verlof toe te kennen aan het PKB. De vroegere aanspraak in tijd op die vier dagen is dus een aanspraak in geld geworden. Behalve in artikel 5.4 lid 1 van de cao is die afspraak ook neergelegd in artikel 6.2 lid 1 sub b van de cao (de opbouw van het PKB).
Het niet-opgenomen saldo van het PKB wordt in december uitgekeerd.
b. De waarde van een compensatiedag voor het vervallen van bijzonder verlofregelingen in de vroegere cao's
Artikel 5.4 lid 2 kent een compensatie toe ter waarde van jaarlijks één verlofdag in het persoonlijk keuzebudget voor bijzondere situaties. Deze structurele extra vakantie/verlofdag is een compensatie voor het vervallen van verschillende verlofregelingen in de vroegere cao's. Deze compensatie'dag', toegekend in geldwaarde, is wegens zijn herkomst wel aangeduid als 'lief-en-leeddag'. Belangrijk is om in te zien dat het hier echter gaat om een gewone, extra vakantiedag.
Het is dus niet zo dat deze compensatiedag uitsluitend zou zijn bestemd voor bv. doktersbezoek e.a.
Voor opname van verlof voor bijzondere situaties als verhuizing, doktersbezoek e.a. geldt de regeling in artikel 5.8 lid 3.
2.2 Bovenwettelijk verlof als aanspraak in tijd
De cao kent naast de verlofrechten die vertaald zijn in geld echter nog steeds enkele aanspraken op bovenwettelijk verlof als aanspraak in tijd. Dat zijn in de cao thans nog de volgende:
a. Compensatiedagen voor overwerk
In artikel 5.4.3 wordt extra verlof toegekend als compensatie voor overuren. Deze dagen worden uitsluitend aan het PKB toegevoegd indien daartoe binnen de onderneming is besloten. Als dat niet het geval is, blijven deze dagen als bovenwettelijk verlof, als aanspraak in tijd inclusief de wettelijke verjaringstermijn van vijf jaar, gehandhaafd.
b. Extra vakantiedagen voor de functiegroepen DJ, PU en OP
Voor de functiegroepen DJ (artikel 13.10 lid 1), PU (artikel 14.4 lid 1) en OP (artikel 14.4 lid 2) zijn extra vakantieaanspraken in tijd uit de voormalige cao's DJ, PU en OP behouden.
c. Seniorendagen (Leeftijdsdagen en/of dienstjarendagen)
Voor alle functiegroepen zijn in de cao bepalingen opgenomen in de betreffende functiegroepbepalingen over Leeftijdsdagen en/of Dienstjarendagen. In de meeste gevallen gaat het om de toekenning van een extra vakantiedag bij het bereiken van de 50, 55- resp. 60-jarige leeftijd. Zie in de hoofdstukken m.b.t. de functiegroepbepalingen in de cao de artikelen over 'Extra vrije tijd'.
d. Oude verlofrechten, opgebouwd tot 1 januari 2016
De bovenwettelijke verlofaanspraken die door individuele medewerkers zijn opgebouwd tot 1 januari 2016 blijven als verlofaanspraken 'in tijd' in stand. Die rechten zijn niet vervallen door de komst van het PKB per 1 januari 2016. Voor bovenwettelijk verlof, opgebouwd tot 1 januari 2016 en dat niet is opgenomen, gelden de gewone verjaringstermijnen (tot 5 jaar na opbouw).
3. Afrekening of verjaring?
De bovenwettelijke verlofaanspraken in tijd vervallen wettelijk na vijf jaar door verjaring.
De waarde van het bovenwettelijke verlof in geld dat is toegekend in het PKB wordt elk jaar afgerekend.
Door het toevoegen van de waarde van vier dagen bovenwettelijk verlof aan het PKB wordt wel gedacht dat men de vier bovenwettelijke dagen als verlofaanspraak 'kwijt' is. Dat is natuurlijk niet het geval.
Nu het bovenwettelijke verlof als aanspraak in tijd is vertaald naar een aanspraak op geld - waarmee in het lopende jaar (maar ook daarna, mits het geld dan elders wordt geparkeerd, want het PKB wordt jaarlijks afgerekend) - weer verlof kan worden gekocht, is de vroegere bestedingsbeperking van vijf jaar verdwenen.
De middelen in het PKB die niet door de medewerker zijn besteed (bv voor aankoop vrije tijd) worden aan het eind van het jaar uitgekeerd aan de medewerker. De medewerker heeft en houdt daarmee de volle beschikking over zijn eigen budget. Dat budget kan door hem op elk moment worden aangewend, ook voor aankoop van vrije tijd op een later moment. Het kan daarom handig zijn om het in december uitgekeerde bedrag apart te zetten.
Het is en blijft natuurlijk te allen tijde de keuze en de eigen verantwoordelijkheid van de medewerker hoe met de besteding van het uitgekeerde budget om te gaan.